De oude Egyptenaren
hadden een beeldschrift. Ieder tekeningetje was een woord Dus als je een vogel
tekende, bedoelde je ook vogel. We noemen het schrift van de Egyptenaren "hiëroglyfen".
Dat betekent : "heilige inkrassingen" Je leest het van boven naar
beneden. De Egyptenaren noemden het "de taal van de Goden."
Langzaam werden de tekens anders.
Dat duurde honderden jaren. Later werd het Egyptische schrift fonetisch. Dat
betekent dat ieder tekentje een klank is. (Voorbeeld: een slang maakt een
"ffff"-geluid, dus een slang staat voor een "f-klank")
In het Egyptisch schreef
men alleen medeklinkers. De klinkers moest men er zelf bij bedenken en uitspreken.
D.t .s n..t .rg m.kk.l.k z..ls j. z..t
Als de Egyptenaren
k.t.b schreven, kon dat zijn : katab (hij schreef), kattib (schrijver) en
kitb (boek) Je moest dus zelf goed nadenken welk woord het was.
Tot 1800 begreep niemand
iets van het hiëroglyfenschrift. Maar toen ontdekte een kapitein uit
het leger van Napoleon een steen. Op die steen stonden 3 talen, het Grieks,
het Demotisch en het Egyptisch. Omdat
deze steen werd gevonden bij het plaatsje Rosette, werd hij de "steen
van Rosette" genoemd. De Fransman Champollion wist in 1822
het Egyptische schrift te ontcijferen. HIernaast zie je de steen van Rosette.
Hierboven zie je
de vertaling van Egyptische hiëroglyfen. Er staat "Kleopatra"
Zij was vroeger een vrouwelijke farao geweest. Het hiëroglyfenschrift
telt ongeveer 700 symbolen (tekens). (Ons alfabet telt er maar 26 !) Sommige
tekentjes betekenen voorwerpen of klanken of namen. Ze schreven de hiëroglyfen
op muren, tempels, doodskisten, op papyrus (papier) en op ostraca. Ostraca
zijn stukken steen en potscherven.
Hiernaast een papyrusvel
met hiëroglyfen. Er wordt aan de goden Sobek
en Isis gevraag
wanneer men het beste kan zaaien. Alleen schrijvers (was een beroep) schreven
op de dure papyrusvellen. Studenten oefenden hun hiëroglyfen op potscherven
(ostraca) of houten tabletten. Ze schreven met pennen van riet of met penselen.
Men maakte papier van
stengels van papyrusriet. De Egyptenaren sneden de stengels in lange
stroken en legden die kruisgewijs op een platte steen. Men houten hamers duwden
ze het sap van de stengels eruit. Dit sap diende als een soort lijm. Het sap
zorgde ervoor, dat alle stroken aan elkaar kwamen te zitten. Tenslotte werd
het "vel papier" gedroogd. Daarna kon er op geschreven worden.
Links : stengels van het papyrusriet
worden gekapt. Midden: De rietstengels worden in reepjes gesneden. Rechts
: de strookjes papyrusriet worden kruislings neergelegd, aangestampt en gedroogd.